Hendrik Jozef Frans Beyaert wordt op 29 juli 1823 geboren als tiende kind van Louis Beyaert en zijn eerste vrouw Sophie Feys. Na hem volgen er nog drie
kinderen uit een tweede huwelijk met Eugène Feys, de zus van Hendriks moeder. Zijn vader is drukker-uitgever en jongere broers van Hendrik zetten die
traditie voort. Vader Louis heeft naast religieus werk ook ‘Kleine gedigten voor kinderen’ van Hiëronymus van Alphen uitgegeven, beroemd van zijn gedicht
“Jantje zag eens pruimen hangen”. Broer Eugène geeft Guido Gezelle uit. Zelf volgt Hendrik tekenles aan de plaatselijke tekenacademie, maar zijn ouders
kunnen geen hogere studies betalen. Zijn vader ziet een carrière op een bank voor hem en dus gaat Hendrik op jonge leeftijd als bankbediende werken in het
Kortrijkse kantoor van de Nationale Bank van België. Maar al snel maakt hij zijn ouders duidelijk, dat hij in de bouw wil werken. Hij wordt dan leerling-
metselaar bij de bouw van het eerste station van Doornik. Vele jaren later zal hij zelf het nieuwe derde station van Doornik ontwerpen. Hij begint zich nu alvast
te verdiepen in architectuur.
In 1842 trekt Hendrik Beyaert naar Brussel, waar hij werk vindt als gerant bij Van Daele, een zaak in tweedehandsboeken. Het laat hem toe om de kost te
verdienen en met avondles het eerste jaar architectuur aan de academie van Kortrijk te gaan volgen. Vanaf het tweede jaar kan hij verder studeren aan de
Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in de Belgische hoofdstad, waar hij les krijgt van niemand minder dan Tilman François Suys, die zijn sporen al
heeft verdiend in de Hollandse tijd en grote invloed op de jonge Hendrik zal uitoefenen. Nog voor hij zijn architectuurdiploma behaalt, kan Beyaert in 1843 al
terecht als stagiair bij architect Félix Janlet, die hij aan de academie ontmoet. Janlet gelooft namelijk in de jongeman en biedt hem een job aan. Dankzij deze
baan en een studiebeurs van de stad Kortrijk kan Hendrik Beyaert zijn architectuurstudies in 1846 cum laude afsluiten. Hij blijft dan nog tot 1851 bij Janlet in
dienst.
In 1851 gaat Hendrik Beyaert als zelfstandig architect verder, waarbij hij meteen een herenhuis aan de Brusselse Kunstlaan mag bouwen, maar ook al in dat
eerste jaar het eerste Kursaal van Oostende kan ontwerpen, dat nog hoofdzakelijk in hout wordt opgetrokken. Van die dagen dateert Hendriks vriendschap
met de oudere Alexandre Jamar, minister van Openbare Werken en gouverneur van de Nationale Bank van België.
Ook in datzelfde jaar 1851 trouwt hij met Joséphine Fontaine, maar hun eerste kind, zoontje Léon-Eugène, sterft op 7 maart 1857, amper vijf jaar oud en
omdat het huwelijk verder kinderloos blijft geeft het Hendrik nooit de voldoening die hij ervan had verwacht. Later wordt Hendrik verliefd op Athalie Dhuicque,
die hem in een buitenechtelijke relatie vier kinderen schenkt.
Aanvankelijk evolueert Hendrik Beyaert van een neoklassieke stijl naar experimenten met een neo-Lodewijk XVI-stijl, waar hij tot ongeveer 1860 trouw aan
blijft. De periode 1860-1880 is Beyaerts meest actieve en meest creatieve. Hij telt onder zijn klanten zowel de openbare besturen, de adel als de hogere
burgerij. Zijn derde en laatste periode kan gesitueerd worden vanaf 1880 en wordt gekenmerkt door ontwerpen in Vlaamse neorenaissancestijl, maar ook
door de eerste tekenen van de art deco die zichtbaar worden. Hij heeft ook veel in het buitenland rondgekeken, in zijn schetsboeken komen gebouwen voor uit
Londen, Parijs, Keulen, Mainz, München, Neurenberg, Praag, Turijn en zelfs van Alexandrië en Caïro in Egypte.
Hendrik Beyaert bouwt nooit iets op gebied van sociale woningen. Hij ontwerpt luxueuze woningen voor de hogere burgerij en de adel. Zijn huizen beschikken
over diverse ruimten om naar keuze in een tuin aan de achterzijde te verblijven of aan het leven op straat deel te nemen via balkons. De architect hecht veel
belang aan vormgeving en aan een traditionele vormentaal, hij interpreteert oudere vormen en past ze aan, waarmee hij het verleden actualiseert.
Beyaert beïnvloedt het werk van verscheidene architecten, onder wie Paul Hankar, Paul Jaspar en Charles-Emile Janlet. In 1888 is Victor Horta gedurende
een aantal maanden één van zijn stagiairs. Zijn buitenechtelijke zoon Eugène Dhuicque wordt eveneens architect en blijft zijn hele leven een buitengewone
bewondering hebben voor het werk van Beyaert.
Hendrik Beyaert is lid van de Koninklijke Commissie voor Monumenten van 1865 tot aan zijn dood en adviseur van de stad Brussel van 1867 tot 1881. Vanaf
1876 is hij tevens gemeenteraadslid in Brussel voor de liberalen en hij tekent als dusdanig een schema uit voor de verbinding tussen de lager en hoger
liggende gedeelten van de stad. In 1888 wordt hij lid van de Koninklijke Academie van België. Op 22 januari 1894 is Hendrik Beyaert in Brussel overleden.
In België is Beyaert echter vooral bekend omdat in zijn atelier de grondleggers werden gevormd van de meest vernieuwende en bekendste Belgische
architectuurstroming, de art nouveau. Victor Horta en Paul Hankar leerden van Beyaert het constructief en decoratief aanwenden van metaal, de combinatie
van kleurrijke materialen, het vloeiende lijnenspel, het spelen met licht en donker, het belang van modern comfort en bovenal de opvatting dat elk gebouw een
kunstwerk moet zijn tot in de kleinste details.
Bij het grote publiek wordt Hendrik Beyaert later bekend als de man die het laatste biljet van 100 frank met zijn beeltenis en de plattegrond van zijn ontwerp
voor het Antwerpse filiaal van de Nationale Bank siert.