De
levenswandel
van
Étienne-Maurice
Gérard
loopt
grotendeels
over
slagvelden,
waarvan
velen
met
een
bekende
klank.
Op
zijn
18de
loopt
hij
min
of
meer
weg
van
huis
–
dat
in
Damvillers
staat,
in
het
departement
Meuse
van
Frans
Lotharingen
–
om
zich
aan
te
sluiten
bij
een
groepje
vrijwilligers
die
hun
vaderland
via
een
revolutie
een
ander
uitzicht
gaan
geven.
Hij
neemt
dienst
in
een
van
de
revolutionaire
legers
onder
commando
van
generaal
Bernadotte
en
zo
maakt
Étienne
voor
het
eerst
kennis
met
België
tijdens
de
veldslagen
van
Jemappes
en
Fleurus,
waarbij
de
Oostenrijkse
Nederlanden
door
Frankrijk
worden
geannexeerd.
Als
wat
later
Napoleon
Bonaparte
zijn
kwaliteiten
als
legerleider
gaat
tonen
in
Italië,
voegt
Bernadotte
zich
bij
hem
en
zo
gaat
Étienne
mee
in
de
militaire
campagnes
van
de
latere
Franse
keizer.
Austerlitz,
Jena,
Wagram,
de
veldtocht
naar
Rusland,
Leipzig
worden
namen
waar
hij
zijn
verhaal
bij
kan
vertellen.
Na
Leipzig
wordt
de
tocht
even
onderbroken
om
van
zware
verwondingen
te
herstellen,
maar
de
nieuwe
Franse
koning
Lodewijk
XVIII
wil
hem
graag
weer
in
dienst en schenkt hem meteen het grootkruis in het Legioen van Eer.
Maar
zodra
Napoleon
van
Elba
terugkeert,
keert
ook
Gérard
terug
naar
het
slagveld.
Hij
deelt
in
de
overwinning
op
de
Duitsers
van
Blücher
bij
Ligny,
maar
wordt
meegestuurd
met
maarschalk
Grouchy
om
achter
de
Pruisen
aan
te
gaan
en
mist
hierdoor
de
beroemde
slag
bij
Waterloo.
Hij
hoort
wel
het
kanongebulder
terwijl
ze
bij
een
notaris
aardbeien
zitten
te
eten,
maar
zijn
poging
om
Grouchy
die
richting
uit
te
sturen
mislukt,
omdat
de
maarschalk
niet
wil
afwijken
van
de
orders
van
Bonaparte
en
dus
achter
Blücher
blijft
jagen.
Dat
breekt
Étienne
nog
zuur
op,
want
bij
een
treffen
met
de
Duitse
achterhoede
bij
de
molen van Bierges nabij Waver wordt hij door een kogel in de borst getroffen.
Na
deze
nederlaag
van
Napoleon
gaat
Gérard
herstellen
van
zijn
verwonding,
maar
krijgt
te
horen
dat
hij
niet
langer
gewenst
is
in
Frankrijk.
Zo
komt
hij
voor
de
tweede
maal
in
België
terecht,
hij
brengt
zich
in
veiligheid
in
Brussel,
waar
hij
ondanks
de
Franse
nederlaag
in
het
nabije
Waterloo
toch
welkom
is.
Hij
maakt
van
zijn
vrije
tijd
gebruik
om
te
trouwen,
maar
kan
in
1817
toch
terugkeren
naar
Frankrijk,
waar
hij
in
1830
betrokken
raakt
bij
de
driedaagse
julirevolutie
die
Louis
Philippe
aan
de
macht
brengt.
De
nieuwe
koning
benoemt
hem
meteen
tot
minister
van
Oorlog
en
hij
krijgt
er
de
titel
van
maarschalk
bovenop.
Met
het
Legioen
van
Eer,
zijn
naam
op
de
Parijse
Arc
de
Triomphe
en
later
nog
eens
de
Belgische
Leopoldsorde
is
Étienne’s
prijzenkast
aardig
gevuld.
Niet
slecht
voor deze op 4 april 1773 geboren zoon van een deurwaarder.
Maar
wat
heeft
Étienne-Maurice
Gérard
met
Antwerpen
te
maken?
Zonder
meer:
véél.
Want
eigenlijk
heeft
hij
een
enorm
aandeel
gehad
in
het
slagen
van
de
Belgische
onafhankelijkheid, dus het bestaan van België als land.
Wanneer
op
25
augustus
1830
een
aantal
Brusselaars
na
het
bezoek
aan
een
opera
in
de
Muntschouwburg
met
wat
geroep
en
relletjes
het
startschot
geven
van
een
ware
opstand
tegen
koning
Willem
I
der
Verenigde
Nederlanden,
is
het
allesbehalve
zeker
dat
hun
actie
zal
slagen.
Tenslotte
heeft
Willem
de
vroegere
Oostenrijkse
Nederlanden
bij
het
Wiener
Congres
toegewezen
gekregen
om
ze
te
verenigen
met
het
noordelijke
Nederland
tot
één
bufferstaat
om
nieuwe
Franse
ambities
in
te
tomen.
En
de
andere
deelnemers
aan
dat
congres
hebben
zich
min
of
meer
garant
gesteld
om
de
nieuwe
indeling
van
Europa
in
stand te houden.
Willem
beschouwt
de
opstand
dus
als
een
puur
binnenlands
gegeven,
waartegen
hij
met
geweld
mag
optreden.
En
wanneer
blijkt
dat
de
opstand
uitbreiding
neemt,
waarbij
op
woensdag
27
oktober
1830
ook
in
Antwerpen
opstandelingen
de
overhand
halen
op
de
burgers
die
trouw
aan
Oranje
willen
blijven,
ontstaat
er
een
moeilijke
situatie
met
het
Nederlandse
garnizoen
van
generaal
David
Chassé,
dat
verblijft
in
de
Antwerpse
citadel
–
op
de
plaats
van
de
huidige
wijk
Het
Zuid
en
nog
daterend
uit
de
Spaanse
tijd,
maar
in
1830 wel al gemoderniseerd en uitgebreid.
Chassé
onderhandelt
met
de
opstandelingen
en
een
wederzijds
staakt-het-vuren
wordt
overeengekomen,
waarbij
Chassé
zijn
soldaten
in
de
citadel
zal
terugtrekken.
Maar
die
afspraak
wordt
doorkruist
wanneer
een
nieuwe
groep
opstandelingen
arriveert
en
de
Nederlandse
soldaten
begint
aan
te
vallen,
de
overgave
van
de
citadel
eist
en
dat
Zuidkasteel
gaat
beschieten.
Chassé
verbreekt
het
bestand
en
gaat
vanuit
de
citadel
en
vanaf
acht
oorlogsschepen
die
in
de
Schelde
liggen
de
stad
beschieten.
Dat
bombardement
heeft
611
verwoeste
huizen
en
85
doden
tot
gevolg
en
terwijl
er
opnieuw
onderhandeld
wordt,
vliegt
om
3
uur
‘s
nachts
in
de
Kloosterstraat
het
Arsenaal
–
een
door
Willem
I
opgerichte
wapenopslagplaats
–
in
de
lucht.
Uiteindelijk
wordt
bereikt
dat
Chassé
zijn troepen in de citadel zal houden, maar dat ze bevoorraad mogen worden.
Ondertussen
wordt
er
internationaal
onderhandeld
over
een
eventuele
afscheiding
van
de
vroegere
Oostenrijkse
Nederlanden,
nu
onder
de
naam
België
en
op
3
november
1830
wordt
een
Nationaal
Congres
gekozen,
waarop
de
dag
nadien
vertegenwoordigers
van
Engeland,
Frankrijk,
Pruisen,
Rusland
en
Oostenrijk
samenkomen
rond
de
vraag
of
zij
eventueel
gewapenderhand
de
orde
gaan
herstellen.
Een
Belgische
delegatie
van
de
opstandelingen
bepleit
in
Londen de onafhankelijkheid en omdat veel mogendheden in die dagen te kampen hebben met eigen binnenlandse opstanden, wordt er niets besloten.
Het
Nationaal
Congres
neemt
contact
op
met
de
in
Engeland
verblijvende
Leopold
van
Saksen-Coburg
om
hem
de
Belgische
kroon
aan
te
bieden.
Een
republiek
is
op
dat
moment
ondenkbaar
en
zou
zeker
geen
internationale
steun
genieten.
Op
20
januari
1831
is
er
wel
reeds
een
‘Grondslag
voor
scheiding’
vastgelegd
in
Londen
en
Leopold
wil
enkel
koning
worden
als
die
wordt
aanvaard.
Dat
Verdrag
der
XVIII
artikelen
wordt
door
het
Nationaal
Congres
op
9
juli
1831
aangenomen,
Leopold
legt
op
21
juli
de
eed
op
de
Belgische
grondwet
af
op
de
trappen
van
de
Brusselse
Sint-Jacob-op-de-Coudenbergkerk
en
al
op
28
juli bezoekt hij Antwerpen, waar hij luisterrijk wordt ontvangen.
Maar
amper
veertien
dagen
later
verbreekt
koning
Willem
I
de
wapenstilstand
die
was
ontstaan
door
het
Londense
overleg
en
valt
een
Nederlands
leger
onder
leiding
van
zijn
zoon
Willem
Frederik,
de
latere
koning
Willem
II,
op
2
augustus
1831
vanuit
Tilburg
via
Turnhout
het
zuiden
binnen.
Er
wordt
amper
tegenstand
ondervonden
van
een
Belgisch
leger,
dat
bestaat
uit
soldaten
uit
zuidelijke
provincies
die
zich
bij
de
onafhankelijkheidstrijders
hebben
gevoegd,
maar
waar
nog
geen
echte
strijdmacht
uit
is
opgebouwd.
Het
ziet
er
dus
niet
goed
uit
voor
de
opstandelingen
en
enkel
door
op
8
augustus
de
grens
met
Frankrijk
open
te
stellen,
kan
worden
voorkomen
dat
het
Nederlandse
leger
het
hele
Belgische
grondgebied
bezet,
want
Willem
I
ziet
die
nieuwe
staat
nog
altijd
als
een
opstandig deel van zijn koninkrijk.
De
Franse
ambassadeur-generaal
in
Brussel,
Augustin
Belliard,
houdt
de
Franse
regering
goed
op
de
hoogte
en
op
verzoek
van
de
Belgische
regering
valt
de
Franse
Armée
du
Nord
onder
leiding
van
maarschalk
Étienne-Maurice
Gérard
op
9
augustus
1831
het
land
binnen.
Omdat
steun
uit
Pruisen
en
Rusland
uitblijft, laat Willem I zijn leger terugtrekken, hij wil geen confrontatie met Frankrijk en de 70.000 man die Gérard bij zich heeft.
Op
15
oktober
1831
komt
er
een
nieuw
vredesverdrag,
het
Verdrag
van
de
XXIV
artikelen,
waarbij
delen
van
Limburg
en
Luxemburg
bij
Nederland
zouden
blijven.
Gezien
het
nieuwe
België
van
buitenlandse
steun
afhankelijk
is
voor
zijn
bestaan,
zit
er
niets
anders
op
dan
nu
dit
minder
gunstige
verdrag
te
accepteren.
Maar
nog
steeds
is
Willem
I
niet
tevreden
en
hij
ondertekent
niet,
waarmee
de
situatie
onopgelost
blijft.
Wanneer
koning
Leopold
I
samen
met
zijn
nieuwe
Franse
echtgenote
Louise-Marie
op
29
september
1832
Antwerpen
bezoekt,
kan
hij
vanop
de
toren
van
de
Sint-Andrieskerk
de
citadel
zien,
waar
nog
steeds Chassé met zijn garnizoen verblijft.
Stilaan
willen
de
andere
ondertekenaars
van
de
XXIV
artikelen
vooruitgang
boeken
en
er
wordt
een
ultimatum
gesteld,
Willem
I
moet
zijn
troepen
voor
1
november
1832
uit
de
citadel
en
de
nabije
Scheldeforten
terugtrekken.
Maar
Willem
weigert
gevolg
te
geven
aan
deze
eis
en
heeft
intussen
de
bezetting
van
de
citadel
en
de
forten
juist
versterkt..
Hij
krijgt
tijd
tot
12
november
om
aan
de
voorwaarden
te
voldoen,
maar
als
er
niets
gebeurt
valt
op
15
november
1832,
met
toestemming
van
de
Engelsen,
de
Franse
Armée
du
Nord
opnieuw
België
binnen,
weer
onder
leiding
van
Étienne-Maurice
Gérard.
Als
zijn
troepen
eenmaal
in
stelling
liggen
rond
de
Antwerpse
citadel
maakt
hij
op
30
november
1832
een
boodschap
aan
Chassé
over
om
zich
te
houden
aan
het
verdrag.
Die
heeft van koning Willem I opdracht gekregen stand te houden in de mate van het mogelijke, hij mag zich overgeven als de eer is gered.
Nu
volgt
een
verwoestend
artillerieduel
tussen
Gérard
en
Chassé,
die
zelf
in
1810
nog
in
Franse
dienst
had
gestreden
onder
Napoleon.
Tussen
4
en
23
december
worden
er
wederzijds
zo’n
honderdduizend
kanonskogels
en
houwitsergranaten
afgevuurd.
De
67-jarige
Chassé
beschikte
over
zo’n
4610
manschappen, zijn 59-jarige tegenstander heeft er ongeveer 65.000 meegebracht.
De
Antwerpse
citadel
telde
vijf
bastions
-
in
de
grachten
uitstekende
vijfhoekige
bolwerken
–
en
nog
een
aantal
ravelijnen
en
schansen
in
en
voor
de
grachten.
Gérard
heeft
ervoor
gekozen
om
de
aanval
te
concentreren
op
het
bolwerk
Toledo.
Al
die
bastions
dateren
uit
de
tijd
van
Alva
en
dragen
zijn
namen
en
titels,
Fernando,
Toledo,
Alva,
Duce
plus
de
naam
van
de
ontwerper
van
deze
citadel,
Paciotto.
Er
is
afgesproken
dat
er
niet
geschoten
zal
worden
aan
de
stadszijde
van de citadel, om zo geen burgers te doden of hun huizen te vernietigen.
Vandaag
is
er
helemaal
rondom
de
plek
van
die
vroegere
citadel
bebouwing,
toen
enkel
aan
de
zijde
van
het
centrum,
waar
ook
het
oefenveld
lag,
het
Kasteelplein,
zoals
nu
nog
een
straat
tussen
stad
en
de
Zuidwijk
heet.
Gérard
wilde
ook
niet
vanaf
de
Scheldezijde
aanvallen,
omdat
daar
de
grond
te
drassig
was
om
loopgraven
aan
te
leggen.
Hij
richt
zijn
aanval
vanuit
de
huidige
zuidwestzijde,
zeg
maar
vanaf
de
Amerikalei.
Daar
ligt
de
Sint-Laureisschans
in
de
weg, die op 14 december kan worden veroverd.
Vanaf
dan
kan
het
zware
geschut
op
het
Toledobastion
worden
gericht,
waarvan
een
muur
op
22
december
scheurt
en
afbrokkelt,
waardoor
daar
een
bres
in
de
omwalling
ontstaat.
Op
dat
moment
gaat
David
Chassé
met
zijn
staf
vergaderen
en
ze
komen
tot
het
besluit
dat
er
geen
kans
meer
is
om
de
Fransen
nog
tegen
te
houden
en
dat
dus
het
moment
van
de
eervolle
overgave
is
aangebroken.
Die
volgt
dan
in
de
vroege
uren
van
24
december
1832.
Daarmee
komt
een
eind
aan
het
beleg,
dat
aan
Franse
zijde
108
doden
en
370/687
gewonden
heeft
geëist
en
aan
Nederlandse
kant
90/124
doden
en
349
gewonden.
(Over
doden
en
gewonden
zijn
verschillende
aantallen
in
omloop.)
De
zware
Nederlandse
gewonden
worden
in
het
Antwerpse
Sint-Elisabethziekenhuis
opgenomen,
de lichtere worden per schip naar Bergen op Zoom getransporteerd.
Chassé
en
zijn
overlevende
manschappen
worden
aanvankelijk
met
rust
gelaten,
totdat
blijkt
dat
koning
Willem
I
zich
niet
neerlegt
bij
de
overgave
en
niet
bereid
is
de
Scheldeforten
Lillo
en
Liefkenshoek
te
ontruimen.
Daardoor
moet
Gérard
zijn
Nederlandse
collega
en
diens
overblijvende
troepen
krijgsgevangen
nemen
en
hen
naar
Saint-Omars
en
omliggende
dorpen
overbrengen,
waar
ze
pas
in
juni
1833
worden
vrijgelaten,
tot
spijt
van
de
Franse
middenstand,
die
aan
de
meer
kapitaalkrachtige
officieren
goede
klanten
had,
want
ze
konden
vrij
rondlopen
in
die
dorpen.
Wanneer
koning
Willem
I
op
1
februari
1839
uiteindelijk het verdrag van de XXIV artikelen toch aanvaart, is de Belgische onafhankelijkheid een voldongen feit.
Het
enthousiasme
voor
Étienne-Maurice
Gérard
kent
aanvankelijk
geen
grenzen
in
België,
hij
krijgt
van
de
koning
de
net
ingestelde
Leopoldsorde,
maar
als
uit
Parijs
de
rekening
van
18
miljoen
Franse
franc
komt,
bekoelt
de
liefde
enigszins.
David
Chassé
wordt
in
Nederland
een
held,
in
Breda
wordt
een
kazerne
naar
hem
genoemd
–
vandaag
deels
museum
–
en
later
een
theater.
Wanneer
de
man
op
2
mei
1849
sterft,
wordt
hij
op
eigen
verzoek
begraven
achter
de
hervormde
kerk
van
buurtschap
Ginneken.
In
1874
wordt
zijn
lichaam
naar
de
voorzijde
verplaatst,
want
dan
wordt
daar
een
groot
monument
opgericht
met
onder
andere
de
naamstenen
van
de
citadelbastions,
die
bij
de
sloop
van
de
Antwerpse
citadel
vanaf
17
april
1874
beschikbaar
komen.
Ook
de
gebeenten
van
Nederlandse
soldaten
die
zijn
omgekomen
tijdens
het
beleg
en
toen
binnen
de
citadel
zijn
begraven,
zijn
bij
de
afbraak
opgegraven
en
ook
naar
het
Bredase monument gebracht.
Étienne-Maurice
Gérard
heeft
nog
een
politieke
carrière
gehad
na
zijn
Antwerpse
succes.
Hij
is
opnieuw
minister
van
Oorlog
geworden,
is
enkele
maanden
premier
van
Frankrijk
in
1834,
wordt
in
1836
grootkanselier
van
het
Legioen
van
Eer,
is
van
1838-’42
bevelhebber
van
de
Nationale
Garde
van
het
departement
Seine
en
senator
in
het
Franse
hogerhuis,
maar
dat
laatste
in
zijn
sterfjaar.
David
Étienne
Maurice
Gérard
overlijdt
op
17
april
1852
in
Parijs
en
wordt bijgezet in de crypte van de kerk van Nogent-sur-Oise.
En
wat
doet
Antwerpen
voor
hem?
Hij
krijgt
in
1833
een
straatnaam,
want
dan
wordt
de
oude
Sint-Jorisstraat,
waar
Gérard
zijn
hoofdkwartier
had,
omgedoopt
tot
Gérardstraat,
om
pas
in
1937
volledig
Maarschalk
Gérardstraat
te
gaan
heten.
Waarom
geen
monument?
Dat
werd
wel
voorgesteld
door
een
comité
van
Brusselaars,
maar
intussen
is
in
de
nieuwe
staat
België
een
tegenstelling
ontstaan
tussen
Franstaligen
en
Vlamingen.
Daarom
weigeren
de
Antwerpenaars
in
te
gaan
op
het
voorstel
van
die
Brusselse
‘franskiljons’
en
bovendien
willen
ze
in
het
belang
van
haven
en
handel
de
hernieuwde
banden
met
Nederland
niet
verstoren.
Dan
besluiten
die
Brusselaars
maar
om
hun
monument
voor
Gérard
op
te
richten
in
Doornik,
de
stad
waar
dat
Franse
leger
België
is
binnengekomen.
Daar
is
dan
op
19
september
1897
op
de
Place
de
Lille
een
12
meter
hoge
zuil
van
roze
graniet
ingehuldigd,
met
bovenop
een
bronzen
zegegodin,
wuivend
met
een
palm
en
kijkend
in
de
richting
van
Frankrijk,
daar
amper
10
kilometer
verderop.
Onderaan
de
zuil
zijn
bas-reliëfs,
net
als
de
Déesse
–
zoals
de
godin
en
het
hele
monument
heet
–
gebeeldhouwd
door
Camille
Debert
en
gegoten
bij
J.
Petermann.
Op
het
marmeren
voetstuk
de
wapenschilden
van
de
Belgische
provincies.
Alles
ontworpen
door
het
duo
Constant
Sonneville
en
Daret,
sinds
22
november
1909
nog
beschermd
door
een
sierhek
van
Vandenbroecke.
Het
opschrift op de zuil: ‘Aux soldats Francais tombés sous les murs d’Anvers en 1832’.