Literatuur
maakt
al
deel
uit
van
de
familietraditie,
wanneer
Maurice
op
20
juli
1900
aan
de
Antwerpse
Ossenmarkt
wordt
geboren.
Vader
Frans
Gilliams
is
namelijk
een
32-jarige
boekdrukker.
Moeder
Louise
Lambrechts
is
met
haar
36
lentes
ook
niet
meer
piepjong.
Voeg
daar
nog
Carolina
en
Mathilde
bij,
twee
ongehuwde
tantes
die
de
Maurice
tot
zijn
twaalfde
jaar
huisonderwijs
geven
en
je
hebt
het
milieu
van
een
jongetje
dat
opgroeit
tussen
oudere
familieleden.
Gilliams'
oeuvre
is
dus
niet
toevallig
doortrokken
van
een
permanent
wegdromen
naar
een
verleden,
waarin
amper
spetterende
actie
te
bespeuren
valt,
maar
een
wat
stil
jongetje
-
een
typische
Kreeft
-
vooral
het
gebeuren analyseert.
Op
zijn
twaalfde
raakt
hij
wel
thuis
weg,
maar
komt
meteen
terecht
op
het
internaat
van
Sint-Victor
in
Turnhout,
een
kostschool
pal
naast
het
oude
kasteel
van
de
Brabantse
hertogen
aldaar.
Maar
Maurice
zal
niet
lang
in
Turnhout
vertoeven,
de
Eerste
Wereldoorlog
wordt
voor
hem
een
soort
bevrijding,
want
de
familie
wijkt
uit
naar
Amsterdam.
Daar
is
jeugdvriend
Paulus
Hols
secretaris
van
de
Algemene
Nederlandse
Typografenbond
en
die
heeft
een
dochtertje
Margaretha-Elisabeth,
dat
in
1917
plots
overlijdt.
Gilliams
zal
er
een
novelle
aan
wijden.
In
datzelfde
jaar
1917
debuteert
de
knaap onder het pseudoniem Floris van Merckem met Dichtoefeningen.
Als
de
wereldbrand
geblust
is,
zal
hij
niet
terug
naar
de
middelbare
school
gaan,
maar
naar
Parijs
om
er
typografie
te
leren.
Als
enige
zoon
zal
hij
immers
later
pa
moeten
opvolgen
in
de
drukkerij.
Dankzij
die
opleiding
kan
Gilliams
later
typografie
en
'kunstschrift'
onderwijzen
aan
de
Vakschool
voor Kunstambachten in Antwerpen.
Verbeelding
heeft
Maurice
Gilliams
genoeg,
hij
krijgt
er
zelfs
een
premie
voor
in
1935
voor
zijn
Oefentocht in het luchtledige.
Helaas
speelt
die
verbeelding
hem
ook
parten
in
de
dagelijkse
realiteit,
zoals
bij
zijn
ontmoeting
met
Gabriëlle
Baelemans,
een
meisje
uit
Schilde
bij
Antwerpen,
waar
de
familie
Gilliams
een
buitenhuisje
bezit.
Maurice
ziet
in
de
afstandelijke
Gabriëlle
de
ideale
vrouw,
waarin
de
lichamelijke
begeerte
zich
vooral
via
de
geest
manifesteert.
Haar
ongenaakbaarheid
tijdens
de
verlovingstijd
ziet
hij
dan
ook
als
een
bewust
niet
toegeven
aan
voortijdige
liefdesspelletjes.
Na
hun
huwelijk
op
27
augustus
1935
blijkt
dat
die
onaanraakbaarheid
letterlijk
blijft
voortduren
in
en
na
de
huwelijksnacht.
Al
in
februari
1936
gaan
ze
uiteen,
zonder
officiële
scheiding,
dat
wil
haar
voortdurend
aanwezige
moeder
niet.
Over
deze
frustrerende
ervaring
gaat
de
roman
Gregoria
of
een
huwelijk
op
Elseneur,
postuum
uitgegeven
in
1991,
hoewel
Gilliams
eraan
gewerkt
heeft
vanaf
1938.
Elseneur
staat
voor
Elsinore,
het
kasteel
van
Hamlet
en
Orphelia.
Zij
is
daar
de
vrouw
die
braafjes
aan
haar
vader
gehoorzaamt
-
zoals
Gregoria
aan
haar
moeder
-,
terwijl
Hamlet zich telkens overgeeft aan zelfanalyse in plaats van tot actie over te gaan - precies wat Elias (lees: Maurice) continu blijft doen.
In
1936
verschijnt
zijn
bekendste
roman,
Elias
of
het
gevecht
met
de
nachtegalen.
Deze
speelt
zich
grotendeels
af
tussen
het
buitenhuis
en
de
drukkerij
van
zijn
vader
in
de
stad.
Elias
is
het
alter-ego
van
Maurice
en
geeft
een
terugblikt
op
zijn
jeugdjaren.
Hij
krijgt
er
prijzen
voor:
de
Premie
van
de
Provincie
Antwerpen in 1937, de August Beernaertprijs van de Koninklijke Vlaamse Academie het jaar daarop.
Toch
eindigt
1938
in
mineur:
op
1
december
wordt
Gilliams
opgenomen
in
het
Antwerpse
Stuivenbergziekenhuis
in
verband
met
een
terugkerend
gevoel
van
benauwdheid.
Tot
medio
1943
zal
hij
daar
zes
keer
voor
langere
tijd
moeten
doorbrengen.
Een
groot
lichtpunt
daarbij
wordt
zijn
ontmoeting
met
verpleegster
Maria
de
Raeymaekers,
die
op
26
april
1976
zijn
tweede
vrouw
wordt
-
ze
heeft
dus
flink
wat
geduld
moeten
hebben.
Zijn
novelle
Winter
te
Antwerpen
(1953)
gaat
over
die
periode,
maar
is
ook
een
observeren
van
de
stad
Antwerpen,
waar
hij
zijn
hele
leven
blijft
wonen.
Aanvankelijk
in
het
ouderlijk
huis,
tot
15
jaar
na
de dood van zijn vader, terwijl moeder al eerder is gestorven. In 1960 verhuist hij naar Lange Gasthuisstraat 13, waar hij de rest van zijn leven blijft wonen.
Intussen
wordt
Gilliams
in
oktober
1946
redacteur
voor
Vlaanderen
van
het
Amsterdamse
literaire
maandblad
Criterium
en
in
1955
komt
hij
in
dienst
van
het
Koninklijk
Museum
voor
Schone
Kunsten
in
Antwerpen
als
wetenschappelijk
bibliothecaris.
Niet
zo
vreemd,
want
Maurice
schildert
zelf
ook
en
houdt
er
een
aardige
kunstcollectie
op
na
als
verzamelaar.
In
1960
stapt
hij
over
naar
de
Vlaamse
Academie
voor
Taal-
en
Letterkunde
te
Gent
als
vast
secretaris.
Vanaf
dan
beginnen
er
belangrijkere
prijzen
binnen
te
rollen:
1967
-
Premie
voor
Letterkunde
van
de
Provincie
Antwerpen
voor
zijn
gezamenlijke
literaire
werk;
1969
-
Constantijn
Huygens-prijs
van
de
Nederlandse
Jan
Campert
Stichting;
1970
-
Emile
Bernheimprijs
voor
zijn
gezamenlijke
werk;
1972
-
Staatsprijs
als
bekroning voor een schrijverscarrière.
In
juni
1976
treedt
de
pas
hertrouwde
Maurice
op
bij
Poetry
International,
het
grote
Rotterdamse
literaire
festival.
Enkele
jaren
later
komen
de
titels:
21
mei
1980
-
Doctor
honoris
causa
aan
de
Gentse
Rijksuniversiteit
(niet
slecht
voor
iemand
die
de
middelbare
school
nooit
heeft
afgemaakt);
29
juli
1980
-
verheffing
door
koning
Boudewijn
tot
baron.
En
als
klap
op
de
vuurpijl
op
4
oktober
1980
de
uitreiking
door
de
Nederlandse
koningin
Beatrix
van
de
Prijs
der
Nederlandse
Letteren in het Koninklijk Paleis op de Dam. Kan je dan nog anders dan doodgaan?
Blijkbaar
denkt
Maurice
er
net
zo
over,
op
17
juli
1982
redigeert
hij
zijn
laatste
wil
rond
zijn
uitvaart
in
de
Sint-Joriskerk.
En
of
het
zo
afgesproken
is,
bij
een
bezoek
aan
zijn
wegens
ziekte
in
het
Sint-Elisabethgasthuis
opgenomen
vrouw
Maria,
krijgt
hij
op
18
oktober
een
fatale
hartaanval.
Na
de
uitvaart
volgens
zijn
eigen
laatste
wil,
wordt
de
as
bijgezet
op
het
Erepark
van
het
Antwerpse
Schoonselhof.
Een
eigenzinnig,
introvert
schrijver,
weggedreven
op
de
vleugels
van
de verbeelding.