Passage uit ‘Alles gaat Prima’, Dodopers/Eindhoven, 8ste jrg., februari 2020.
In een diepblauwe kom heb ik roze kerstroos gezet. ‘Oh! ‘ zegt ze verwonderd, Ik denk al de hele tijd dat daar op
tafel een klein kindje ligt. Met dat haar dat zo hangt, hé!’ Het hangende groen staat voor de lokken en de roos voor
de blos op de wangen. Ik zie wat ze ziet.
Plots kijkt ze me aan – vergeet voort te eten – zegt met opwinding in haar stem:
Ik weet niet wat het is in mijn hoofd. Ik voel me zo raar, mijn kop gaat zo aan ’t draaien’. Ik denk aan de kleine
infarctjes die haar bedreigen. Is het weer zover? Bang kijk ik toe. Tot ze zegt: ‘Ik weet niet meer hoe het ineen zit. Ik
was afgesproken met Rose. We zouden samen de stad ingaan, maar ik ben het vergeten’. Gepijnigd kijkt ze me aan.
Ik stel haar gerust. Zeg niet dat ik Rose.
Moeder heeft de aardappelen geschild. Heeft dat in alle stilte en met meer dan overgave gedaan, alsof ze een
belangrijke karwei had op te lossen. Daarop laat ze haar schilmes tussen de geschilde aardappelen in de kom water
glijden en begint dan met beide handen het geheel duchtig om te woelen. De aardappelen en het schilmes zijn
drenkelingen in een steeds woeliger zee. Ik zie een dolfijn.
*
Als het mooi weer is gaan meisje van dertien en oma naar het Zuiderterras. Beiden zijn dol op dame blanche. Als
toeristen zoeken ze een plaatsje uit bij het raam. Molly zit diep weggezakt in haar stoel, lichtjes voorovergebogen en
half verscholen achter haar coupe. Ziet niets dan maar dat. Niet wat er valt van haar lepel. Achter haar vloeit de
Schelde. Een voorbijvarend schip trekt een diepe voor door het water. Meeuwen dobberen – lichtbakens in de zon –
op de deining.
‘Groots en meeslepend’ is de muziek die schalt door de ruimte van het Zuiderterras. Molly’s witte haren vormen een
aureool tegen het blauw van de lucht.
Dit is een grootse scène. Meisje legt ze vast voor de toekomst.