Nog betrap ik hen op tederheid. Wanneer
zij eindelijk stopt met hollen en ziet.
Het wordt niets meer. Dit is het eind.
En hij haar zegt: kom even hier.
En zij, nooit in te tomen, haar stoel weer
schuift tot dicht bij hem en reikt haar hand.
Vier ogen droefheid. Wij slippen uit de kamer.
Gaan prutsen aan de tijd. Veel doen we niet.
Niet meer dan horen hoe hij met lage stem
haar troost en onbeholpen afscheid neemt.