Zie dat water eens vloeien, zei ze. Zie toch hoe snel.
Het zou me wel aanstaan van hier te wonen,
hier aan dit jaagpad langsheen de Schelde.
Als we dan negentig zijn, hoeven we alleen nog maar te kijken naar
het op- en afgaande tij, naar het wuivende riet, naar de machtige wolken.
Meer dan dit spektakel van water en licht hebben we niet nodig.
Immers, de tijd wist alles uit, de heldere zowel als de donkere kanten
van het leven. Zullen we daar dan nog langer om rouwen?
Hebben we niets meer te verwachten, we hebben ook niets meer te vrezen.
Elke zomer brengt de koekoek eenzelfde refrein, dat van de tijd die voorbijgaat.
Wij zullen zwijgen en voelen en denken.
Soms als het stil is, zullen we het gehinnik van jonge hengsten horen
en het doffe getrappel van hoeven in de wei.
En zo de wind goed zit eenmaal per week, het lange luiden van de kerkklok.
We wonen aan de oever en zijn niet ongelukkig, ook al zijn we dan oud.
Op een dag zullen hemel, aarde en wassend water in elkaar vloeien
en ons meevoeren. Zo ongeveer zal het zijn.